Hier staat beschreven hoe de ontsteking van de FS1 werkt. Ook staat hier beschreven hoe problemen opgelost kunnen worden met de elektra en er staan verschillende meetwaardes in.

 

Werking van de ontsteking

De ontsteking van een Yamaha FS1 is een vliegwielontsteking met een bobine. Wanneer het vliegwiel draait wordt in de ontstekingsspoel door middel van magnetische inductie een wisselspanning opgewekt.
Als de contactpunten gesloten zijn, loopt de daardoor ontstane energie weg naar de massa: de ontstekingsspoel is kortgesloten en de bobine krijgt geen energie.

Zodra de contactpunten openen ontstaat door het opeenvolgende ineenstorten van het magnetisch veld over de ontstekingsspoel een zeer hoge spanning (voor de theoretici onder ons: de spanning over een spoel is gegeven door U = L(dI/dt), dus hoe sneller de stroom wordt onderbroken, des te hoger is deze spanning).
Deze spanning wordt nogmaals omhooggetransformeerd in de bobine en is daardoor dermate hoog (enkele tientallen kilovolts), dat deze in de vorm van een vonk tussen de contactpunten van de bougie ontladen wordt.

De condensator in de ontsteking zorgt er hierbij voor dat bij het ineenstorten van het magnetisch veld de daarbij ontstane eerste piekspanning over de ontstekingsspoel (die nog hoger is dan de spanning die nodig is voor de bobine) wordt opgevangen.
Als dit niet gebeurt, slijten de contactpunten sneller (omdat deze eerste piek over de contactpunten wordt ontladen in plaats van naar de bobine gaat).
Een defecte condensator kan men dan ook eenvoudig herkennen doordat er op dat moment vonken ontstaan als de contactpunten zch openen.

De vliegwielmagneet levert bij een Yamaha FS1 ontsteking (via de lichtspoel) tevens de energie voor de 6V elektrische installatie en dus ook voor het opladen van de accu.
Hierbij wordt enkel gebruik gemaakt van een gelijkrichter en geen spanningsregelaar. Dit betekent dat als de brommer meer toeren maakt, de spanning dan ook hoger zal zijn.

1. Bougiekabel
2. Bougie
3. Bobine
4. Contactschakelaar
5. Contactpunten
6. Nok
7. Vliegwiel
8. Condensator
9. Ontstekingsspoel
 

Contactpunten

Om de contactpunten te controleren moet als eerste het ontstekingsdeksel verwijderd worden.
Vervolgens moet worden gecontroleerd of de raakvlakken van de contactpunten (soort koolstof) recht op elkaar staan.

Ingebrande, versleten of wit uitgeslagen punten moeten worden vervangen.
Lichte afwijkingen kunnen eventueel met een vijltje verholpen worden. Let hierbij wel op het verwijderen van eventueel slijpsel.

Over het afstellen van de ontsteking staat op het forum een FAQ, klik hier om dat te lezen.
 

Condensator

Op het moment dat de contactpunten openen zorgt de condensator voor het opvangen van de eerste piekspanning.
Zoals hierboven reeds uitgelegd, zouden er bij het ontbreken van de condensator vonken tussen de contactpunten ontstaan. Dit kan een inbranding veroorzaken!
De condensator reduceert dus het inbranden van de contactpunten en heeft dus een grote invloed op de stabiliteit van de ontsteking.

Om de condensator te testen is een multimeter benodigd.



Als de condensator op de multimeter is aangesloten moet de multimeter worden ingesteld voor het meten van weerstand (Ω of R).
De minimale weerstand van de condensator (weerstand ervan) hoort als volgt te zijn:

3 MΩ (ofwel 3000 kΩ), vanaf 1981: 5 MΩ (ofwel 5000 kΩ).

Mocht er over een capaciteitsmeter beschikbaar zijn (een functie die nog wel eens op moderne multimeters beschikbaar is), dan ligt de capaciteit van de condensator rond de 0,25 mF.
LET OP: Om een eventuele elektrische schok te voorkomen na het doormeten moet de condensator even ontladen worden met behulp van een dikke draad.

 

Bobine

Om de werking van de bobine te controleren is wederom een doormeetapparaat nodig (multimeter).
De vonkafstand moet minimaal 10mm bedragen en vanaf 5000 toeren 13mm.
Nu moet ook hier de inductiewaarde (weerstand) overeenkomen, anders houd het in dat de bobine kapot is.

1 - Doormeten primaire winding, tussen zwarte draad en massa
2 - Doormeten secundaire winding, tussen bougiekabel en massa

Verwijder wel de bougiedop anders meet je ook de weerstand daarvan!

Primaire winding: 0.6 Ω voor de modellen tot 1975 en 1,0 Ω voor de latere modellen.
Secundaire winding: 5.3 kΩ voor de modellen tot 1975 en 6.0 kΩ voor de latere modellen.

De meetwaarden hiervan mogen maximaal 15% afwijken.
Ook de voedingsspoel (in de ontsteking) kan op deze wijze doorgemeten worden, deze moet een waarde hebben van 1,64 Ω.